menu

Sinterklaas en de dichtkunst

Christja Mees-Henny 

We komen zó uit de overvolle en drukke novemberdagen en dan moet er plotseling, vóór 5 December, creatief gedicht worden. ‘t Lijkt een onmogelijkheid.

… Stilte… staren op een lege bladzijde… bijten op de achterkant van een pen… nog even een kopje thee maken… uitstellen. Sint zit hard te denken, wat hij… wil geven?

Waarom klinkt het toch veel blijer en vanzelfsprekender als je schrijft: Sint zit hard te denken, … wat hij die of die zal schenken? Dat rijmt!

Het klinkt triviaal, maar je voelt je toch meteen een beetje opgetild. De zaak komt op gang. Door zo’n rijm en ritme kun je zelfs een nieuw idee krijgen waardoor situaties plotseling met elkaar te rijmen zijn en met elkaar in harmonie gebracht kunnen worden. Er ontstaat plotseling een inzicht in de situatie van de ander.

Zo kun je dan ineens wat verzinnen, en je pen schrijft:

Ter verwerking van veel smart
Kiest Sint voor haar een stralend suikerhart
Want dat toont het meest
Wat zij voor anderen is geweest.
Verantwoordelijk voor de duizend dingen
Zorgzaam voor een leger lievelingen
Ondanks het feit dat kinders koekjes jatten
en het constant kotsen van de katten
en dat de griep familie boven meldt:
3x10 korrels moeten elk uur worden uitgeteld-
Ondanks de confrontatie met die hondendrol
en de telefoon - té dol!
Houdt zij het vol
te blijven stralen als het zonnetje in-
en als - het hart van het gezin!

We kennen allemaal wel dergelijke huiselijke situaties. Om hiervan in proza een beeld te geven, en om daarbij niet sentimenteel of langdradig te worden (waarbij de onmisbare humor vaak het onderspit delft), vergt veel woorden en kundig vakmanschap. O wee als de humor geen kans krijgt om het geheel op te vrolijken!

Zonder humor kan een boodschap soms onverteerbaar zijn.

Eigenlijk is het een wonder dat, doordat we ons in een ander inleven, ons de ingevingen vaak toevallen, soms niet direct, maar vaak later, onverwachts (als we even niet opletten!), tijdens de afwas of het op de fiets stappen. Wanneer dan uit onze pen een nieuw idee opbloeit, kunnen we werkelijk gaan begrijpen wat Guido Gezelle bedoelde toen hij schreef: “Zoete lieve dicht-engel, sla uw vlerken rondom mij”.

Ook de Griekse zanger riep vroeger de verheven Godin van de dichtkunst aan als hij zijn gedicht begon met de bede: “Zing mij o Muze”.

Ja, een gedicht zou een verdichte gedachte kunnen zijn, door Goden of engelen gebracht. Vanuit het esoterisch christendom kunnen we zeggen: ideeën worden door engelen gedragen en opgewekt in ritmen, alliteraties en rijm door de magie van de Logos- het scheppende Woord.

Engelen werken in de gebieden van de levenskrachten en verbinden ons met de levensschenkende kracht van de zon, waarvan het menselijke hart het microkosmische beeld is. Pas doordat we ons met hart en ziel, dus ook door de Liefde verbinden met de situatie van de ander, kan het “Woord” gaan spreken en zich uiten in het ritme van de lichtvoetige engelen.

Het ritme van de Jambe (v-), de Dactylus (-vv), en de Trochee (-v), zijn zulke ritmen die de dichter, én de toehoorder, in een bepaalde stemming brengen.

Wat zijn ritmen, en waar hangen ze mee samen?

Ritmen zijn altijd verbonden met levensprocessen in de etherwereld (dat is de wereld van vorm en levenskrachten).

De zon, als hart van de kosmos, schept harmonie en evenwicht tussen de ritmische bewegingen van maan en sterren, haar stralenkracht schenkt ritmen waaruit mensen leven. Zonder ritme is er geen leven op aarde mogelijk en zonder ritme is er in Woord en Taal geen vreugde.

De dichtkunst is een oude kunst. Vanuit de Germaanse mythologie weten we dat de Goden (de Asen van Asgard), en de skalden (de zangers) “het ware” konden verkondigen omdat zij de Suttungsmede genoten. De Suttungsmede heet Odroerir (= die de geest in beweging zet). De Suttungsmede (lees het na in de Edda) is een Godendrank die tot het dichten van de Waarheid inspireert.

Odin, de Oppergod van de Asen, maakte een inwijding door, waardoor hij de kracht verwierf het strottenhoofd van de mens zo om te vormen dat er woorden door gesproken konden worden. Odin gaf ons de runen, de woorden, de letters.

Negen dagen hing hij daarvoor aan de winderige boom:
Ik weet dat ik hing
aan de winderige boom
negen nachten lang
gewond door de speer
aan Odin gewijd
zelf aan mij zelve
aan de wereldboom
waarvan niemand weet
uit welke wortels hij opgroeit .
Zij gaven mij brood
noch boden mij drank
tenslotte spiedde ik omlaag
nam de runen op
nam ze roepende op
ik viel vervolgens eraf.

Zoals we al lazen, is Odin sterk verbonden met de ons vertrouwde St. Nicolaas. Zouden misschien de runentekens, ofwel de chocoladeletters die op St. Nicolaasavond nooit ontbreken, herinneringstekens kunnen zijn aan Odin‘s inwijding?

Neem bijvoorbeeld de letter G, die we aan Gudrun geven. Gudrun is afgeleid van: Gud-run = God’s rune.

Odin gaf de klankwijsheid die hij verwierf aan de Asen, d.w.z. aan de mensen die konden dichten. Daarom werd de dichtkunst ook wel “De buit van Odin” genoemd.

Odin leefde in wind en wolken en in de menselijke adem, en dus ook in de menselijke ziel, want adem = psyche, en psyche = ziel.

Odin was een krijgsgod, hij hanteerde zowel het Woord als de speer, twee attributen die overigens ook nauw met elkaar in verband staan. Odin’s speer wordt ook wel de trefzekere levende, bewegende gedachte genoemd.

De moed en het krijgshaftige karakter van het Germaanse volk onder leiding van Odin uitte zich in het stafrijm. Stafrijm is de alleroudste vorm van rijm en houdt een alliteratie van woorden in, waarin de letter aan het begin van het woord voortdurend krachtig herhaald wordt (bijvoorbeeld: het constant kotsen van de katten). Alleen al de klank van het woord wekte een innerlijke belevingswereld op, waardoor zich voor de Germanen een rijke zielewereld opende.

Door de Godenschemering verdween dit essentiële beleven van het woord meer en meer, er trad een innerlijke verarming op, totdat de taal die door deze verarming had ingeboet in de eerste eeuwen van onze jaartelling (in de Latijnse kerkzang) weer werd verrijkt door rijmen van de klinkers, waardoor als het ware goed werd gemaakt wat door de “ratio” verloren was gegaan, namelijk de beleving van de zieleharmonie.

De klankrijm roept ook een lichte humor op (bijvoorbeeld: zeuren, humeuren, geuren, gebeuren). Tja…, wat is humor? Geestig zijn brengt ons dichter bij de geest! Rudolf Steiner zegt over de humor: Humor is de meest Goddelijke eigenschap van de mens. Door de humor zijn we het meest in God (enthousiast = in God zijn.) Links boven het houten beeld van de mensheidsrepresentant dat Rudolf Steiner beeldhouwde gaf hij het elementenwezen “de Humor” een plaats.

Verwonderlijk is dat het Nederlandse volk het enige volk is dat met het St. Nicolaasfeest humoristische gedichten maakt en poëtisch wordt, al of niet door de spreekbuis van de ondeugende Piet.

Het Sinterklaasgedicht is wat platvloers, simpel een beetje laag bij de grond (wij leven tenslotte in de lage landen), en een beetje belerend dankzij ons Calvinistische verleden, maar het heeft het vermogen om de mensen door de magie van het Woord kinderlijk en liefdevol op hun onvolkomenheden te wijzen, en, door humor, de diepste intenties, begaafdheden en meest Goddelijke eigenschappen als “surprise” uit zijn alledaagse, aardse en soms dwaze omhulling te verlossen.

St. Nicolaas is een goed heilig man. “Heilig” betekent heelmakend, een eenheid vormend, een huwelijk sluitend. Als beschermer van het huwelijk (zie de legende van de drie maagden) sluit hij een alchemistisch huwelijk tussen de letterlijke en de figuurlijke betekenis van het woord, en maakt hij daardoor het woord weer scheppend, het “nieuwe” met een kinderlijk plezier voortbrengend.


Geraadpleegde literatuur:

  • Literatuurschriften 9de en 10de klas Vrije School
  • Johanna Knottenbelt: Dichtkunst in het licht der Antroposofie. Oosterhout, 1993

© Het Zonnejaar 1980 - 2024