menu

Fragmenten uit 'De Kleine Johannes'

Van Frederik van Eeden (1885)  

Mirjam Chamuleau 

Johannes ontmoet aan de waterkant 'Windekind', een elfachtig wezen, dat hem meeneemt op een tocht door bloemen- en dierenland:

–"Het belooft een genoeglijke avond te worden", zei de de glimworm onder 't voortgaan, "Er zijn al veel gasten. Gij zijt elfen naar 't mij toeschijnt niet waar?" "Gij kunt ons als elfen aandienen", antwoordde Windekind. "Weet ge dat uw koning van de partij is?" ging de glimworm voort. "Is Oberon hier? Wel, dat doet mij recht veel genoegen", riep Windekind. -

–"Nu Johannes, nu hebben we ook mensen gezien, waarom lacht gij niet om hen?" "Ach Windekind, zijn alle mensen zó?" "O er zijn er nog veel erger en lelijker. Soms razen en tieren zij en vernielen al wat mooi en heerlijk is. Zij hakken bomen om en zetten er plompe vierkante huizen voor in de plaats. Zij vertrappen de bloemen moedwillig en doden voor hun vermaak elk dier. In de steden waar zij opeen kruipen is alles vuil en zwart en de lucht bedompt en vergiftigd door stank en rook. Zij zijn geheel vervreemd van de natuur en hun medeschepselen.

Gij hoeft niet bij de mensen te blijven als u dat verdriet doet. Gij kunt hier wonen en mij altijd vergezellen. Ik zal u overal brengen, op de bodem van het water tussen de waterplanten, in de paleizen van elfen en de woningen van kabouters. Wij zullen leven van bloemengeur en met de elfen in het maanlicht dansen".-

-"Hoe komen de bladeren van de Esdoorn zo zwart gevlekt?" "Ja, dat doen de kabouters ook", zei Windekind. Johannes werd nieuwsgierig naar die kleine vlijtige kabouters, en hij liet Windekind beloven hem bij één van hen te brengen. -

-"Nu, ik zal u aan Wistik voorstellen, dat is de oudste en wijste der kabouters." Dichterbij gekomen zag Johannes hem bij zijn kaarsje zitten. Duidelijk kon men het gerimpeld gezichtje met de grijze baard onderscheiden. -

© Het Zonnejaar 1980 - 2024