menu

Een Lucialegende

Naar Selma Lagerlöf  

Overige auteurs 

Eeuwen geleden woonde in Varmland (in Zweden) een rijke vrouw, Rangela genaamd. Haar kasteel stond bij de monding van een rivier, die zich vanuit het Varmermeer ver door het land slingerde. Boven het smalste gedeelte had zij een ophaalbrug laten bouwen, die dag en nacht bewaakt werd. Het neerlaten van de brug kostte veel geld en wie dat niet betalen kon zag zich genoodzaakt tot een dagenlange omweg. Want overvaren was streng verboden.

De trotse boeren van Varmland voelden zich diep gekrenkt, doch konden niets beginnen tegen Vrouw Rangela. Grensde aan haar landgoed niet het onmetelijke bezit van Eskild van Börtsholm, hun beschermheer en vertrouwd raadsman van de koning? En deze was niet alleen haar buur, maar zij had zelfs kans gezien haar dochter aan hem uit te huwelijken. Dus bleef de ophaalbrug in stand. En de ontevredenheid in het hart der boeren groeide uit tot haat.

Onverwacht stierf Eskild's vrouw. Hij bleef alleen met acht minderjarige kinderen en een moeilijk te besturen, bijna koninklijke huishouding. Natuurlijk zou de Heer van Börtsholm hertrouwen, meende het volk. Doch Vrouw Rangela was hem vóór. Zij bood haar eigen diensten aan. Wie was vertrouwder dan zijn schoonmoeder? Doch hoewel Eskild hoffelijk luisterde, rilde hij bij de gedachte deze uiterlijk en innerlijk afschuwelijke vrouw dagelijks in zijn huis te zien.

Rangela, die de uitdrukking op zijn gezicht maar al te goed begreep, doch vreesde voor een vreemde (en haar vijandige) vrouw naast hem, had reeds een nieuw plan. Zij wist een lieve jonge vrouw voor hem, haar nicht Lucia, opgevoed door de vrome zusters van het Riseberga-klooster. Op St-Luciadag zou zij achttien jaar worden. Zij was niet alleen gelovig, maar had altijd vlijtig meegewerkt in de grote kloosterhuishouding. 'Als haar jeugd en armoede geen bezwaar voor u zijn?'

Eskild van Börtsholm, die als 's konings dienaar weinig tijd had voor zijn persoonlijke leven, gaf Vrouw Rangela toestemming alles voor hem te regelen. En zo deed de jonge Lucia nog diezelfde winter haar intrede als 'Vrouwe van Börtsholm'. De boosaardige Rangela kon gerust zijn, verhoogde de prijs voor de brug en liet deze nog strenger bewaken.

Op een warme lentemorgen naderde een groep pelgrims de rivier. Zij waren op weg naar de 'Bron der Drieëenheid' om daar genezing te vinden. Kreupelen geleidden de blinden, de lammen werden gereden in houten karretjes... En geld bezaten zij niet. Toen de toegang tot de brug geweigerd werd, keerden zij radeloos hun beurzen om, als bewijs van hun armoede en smeekten op hun knieën of de brug kon worden neergelaten. Het was een treurig schouwspel.

Nu naderde toevallig op de rivier de Vrouw van Börtsholm, met de acht stiefkinderen in haar roeiboot. Diep verbaasd keek zij naar de ongelukkige pelgrims en riep: 'Gaat vlug uit de boot, kinderen, en een poosje op bezoek bij grootmoeder Rangela. Intussen breng ik die arme mensen naar de overkant.' Vergeefs trachtten de bruggenwacht en de kinderen haar te waarschuwen. Vastbesloten hielp Lucia de pelgrims in haar boot. Had zij niet het lichtende voorbeeld van Lucia, haar schutspatroon, voorgoed in haar hart gesloten? En het leek soms of hierdoor haar hele wezen doortrokken was van licht en warmte. Die zegenende invloed ondervonden nu ook de invalide pelgrims. Vriendelijke troostwoorden sprekend roeide zij hen snel naar de andere oever.

Verontwaardigd had Rangela dit alles aangezien. Had zij daarom het arme nichtje tot aanzien en rijkdom gebracht? Het meisje moest verdwijnen... Maar dit bleek verbazend moeilijk, want de acht kinderen vonden in Lucia een lieve, flinke moeder en ook de huishouding liet niets te wensen over. Hoe kon zij haat zaaien tussen Eskild en zijn jonge vrouw? Daarbij was de Heer van Börstholm meestal bij de koning en zelden enkele dagen thuis. Toch zal ik niet rusten, dacht zij grimmig, voordat Lucia van Börtsholm is weggejaagd.

Op een mooie zomerdag, toen Eskild toevallig thuis was en in druk gesprek met zijn stalmeester, liet Rangela zich, wanhopig huilend, bij hem aandienen. 'Je arme kinderen, Eskild, vlug! Je vrouw heeft hen in zo'n oude wrakke boot naar mij toegestuurd, dat ze nu, op de terugweg, in vreselijke moeilijkheden zijn. Door mijn venster zag ik de boot vol water en de kinderen om hulp schreeuwen. Zoiets kan alleen een stiefmoeder doen…'

Bevreesd spoedden Eskild en zijn stalmeester zich naar buiten, maar zagen tot hun grote verbazing Lucia met alle kinderen langs het steile pad, dat naar de rivier leidde, naar boven klimmen. Ditmaal was zij niet met hen meegevaren naar Rangela, maar als door een hemelse waarschuwing net op tijd naar hen toegegaan. In haar eigen boot had zij hen veilig aan land kunnen brengen. Rangela's opmerking over de 'stiefmoeder' had Eskild tot nadenken gestemd. Daarom trok hij de stalmeester nu vlug naast zich achter een rozenstruik, zodat zij ongemerkt naar het groepje konden kijken en luisteren.

'...En we zijn in een grote sterke boot naar grootmoeder gegaan en toen we weer naar huis wilden, lag er alleen een heel oude roeiboot. Dat hij zo lek was merkten we pas midden op de rivier. Hij liep vol... en we zijn zo verschrikkelijk bang geweest! Maar u kwam ons gelukkig redden, moeder.' Gespannen keek Eskild naar zijn vrouw. Haar ogen straalden in een doodsbleek gezicht en plotseling wankelde zij. Spontaan vormden de twee oudste jongens met hun armen een draagstoel en zo werd zij in triomf naar huis gedragen.

O, hoe graag had Eskild één ogenblik zijn waardigheid vergeten en haar zelf in zijn armen genomen! En ineens verlangde hij hevig naar een rustig, huiselijk leven, zodat hij zou kunnen genieten van de vrolijkheid en de liefde van Lucia en al zijn kinderen. Zij waren zo gelukkig met elkaar, dat er verder geen aandacht werd gegeven aan de misdadige pogingen van Rangela. Intussen droomde deze van de dag dat haar nicht met schade en schande zou moeten vluchten.

Het werd een rijk jaar voor Börtsholm. Nooit was de oogst zo overvloedig geweest. En men kwam handen tekort om het wild en de vis, de honing en de schapenwol vóór de winter te bergen. Toen gebeurde het dat een groot aantal vluchtelingen op het landgoed kwamen. Zij waren door een vijandelijk leger uit hun dorpen in het Noorden verdreven. Ziek en hongerig smeekten zij om hulp. Ook vertelden ze dat vele honderden lotgenoten de tocht niet hadden kunnen ondernemen.

Na hun vertrek bleef Lucia dag en nacht vervuld van de noodtoestand in het Noorden. En zij kon de aanblik van haar goedgevulde voorraadkamers bijna niet meer verdragen. Hoe zou de heilige 'Lucia van Syracuse' nu gehandeld hebben? Had zij niet haar kleren, zelfs haar ogen afgestaan? En de jonge Lucia voelde angst voor de toekomst.

In diezelfde dagen kreeg Eskild het bevel van de koning om met zijn manschappen naar Noorwegen te trekken. Hij zou niet voor Kerstmis terugkeren. 'Zorg dan voor een uitgebreid koninklijk gastmaal, want behalve de zestig soldaten breng ik zeker nog veertig vrienden mee,' zei hij bij het afscheid tot zijn vrouw.

Alleen achtergebleven kon Lucia haar angst niet langer onderdrukken. De mensen in het Noorden moesten geholpen worden. Alle levensmiddelen die de rijke oogst had opgeleverd liet zij naar de rivier brengen en in sterke boten bergen. Aan twee trouwe dienaren droeg zij de zorg voor Borstholm over en, gevolgd door haar kinderen en het overige personeel, voer zij achter de voedselschepen de rivier af en het wijde Vannermeer tegemoet. Nooit had zij zich zo gelukkig gevoeld.

Het werd een vreemde tocht langs de Noordkust van het Vannermeer. Verlaten dorpen met verbrande huizen en stilte overal. Ergens was een oude priester achtergebleven die in zijn kerk veel gewonden verpleegde. Toen er geen voedsel en niets meer was, luidde hij, na het gebed, met zijn laatste krachten de kerkklok. De zware galm werd door Lucia gehoord en ... 'Het was als een wonder!' zeiden de mensen. Een boot vol levensmiddelen voer langs de oever. En uit een andere boot stapte een blonde vrouw met een stralende glimlach en omringd door acht kinderen! De zieken konden hun ogen niet geloven: zakken meel, gebraden schapenvlees, flessen vruchtensap… Sprakeloos keek de oude priester omhoog naar de klokkentoren en dankte God.

Ergens stond een klein klooster, omgeven door een hoge muur. De vijand had de vrome vrouwen weliswaar ongedeerd gelaten en ook het huis, maar de wintervoorraad meegenomen. Het enige dat overbleef was een duiventil vol duiven. Door ondragelijke honger gedreven hadden zij de ene duif na de andere geslacht. De laatste echter was zo tam en zo geliefd, dat zij hem onmogelijk konden doden. Als bij afspraak openden zij de vensters en gaven het dier de vrijheid. En kijk, eerst vloog de duif de hemel tegemoet, maar dook toen plotseling naar omlaag en streek neer op de kloostermuur. Steeds maar koerend... Juist roeide Lucia voorbij. Zij hoorde de heldere roep in het stille landschap en de zustertjes kregen voedsel voor de hele winter! Ja, het was een lange, vreemde tocht.

Eindelijk, op 12 december, de avond vóór het feest van de heilige Lucia, kwamen zij terug op Börtsholm.

'Wij hebben iedereen kunnen helpen, het was heerlijk!' sprak zij tot het personeel en de kinderen. 'Maar nu moeten wij verbazend hard aan het werk. Het feestelijke Lucia-ontbijt zal morgen ontbreken en in de volgende weken moeten wij slachten en braden en brouwen, om met Kerstmis het grote gastmaal voor Heer Eskild en zijn mannen te bereiden.'

Vermoeid gingen zij allen vroeg naar bed. Doch nauwelijks had Lucia haar ogen gesloten of luid paardengetrappel en wapengekletter deden haar naar beneden snellen. Zij stond op en keek de grote zaal in. In het bewegende licht der fakkels was het gezicht van Heer Eskild naar haar opgeheven, donker van toorn. En achter hem wachtten zwijgend de honderd soldaten en gasten. 'Vrouw Lucia,' donderde zijn stem door het huis (en de kinderen vlogen verschrikt terug naar hun kamers), 'ons avondmaal heeft Vrouw Rangela al verzorgd. Maar morgen, op de dag van jouw schutspatroon, verwacht ik een feestelijk ontbijt en later op de dag het uitgebreide, koninklijke gastmaal. En vergeet niet (met een driftige klap op de trapleuning) mij bij het eerste hanengekraai de bekende morgendrank te brengen! Zo niet, Lucia, dan zal het je eeuwig berouwen.'

Bevend van schrik en verdriet bleef Lucia achter. Zij begreep dat de boze Rangela haar man had ingelicht over de voedseltocht en aangedrongen op een vroegere thuiskomst. Maar plotseling begreep zij óók dat ze zelf schuldig was. Zonder hem iets te vragen had zij Eskild's eigendommen naar het Noorden gebracht. Die fout was niet meer te herstellen. En hoe zou zij ooit de volgende dag voor honderd mannen...

Roerloos lag zij in haar bed en bad vurig tot de heilige Lucia. 'O, lieve beschermvrouwe, morgen is het de dag dat U, lang geleden, het hemelse paradijs bent binnengegaan. Weet U nog hoe moeilijk en donker het leven op aarde kan zijn? Help mij! Laat mij deze nacht sterven en haal mij weg. Alleen dan kan ik de schande en mijn verschrikkelijke straf ontlopen.'

De nacht verstreek. En veel vroeger dan Lucia verwachtte klonk het eerste kraaien van de haan. En zou ook Heer Eskild ontwaken en wachten op de warme honingdrank...

Op dat ogenblik staarden de poortwachters van Börtsholm verbijsterd naar de hemel en zagen een vurige kogel met grote snelheid naar de aarde dalen. Een gevleugelde jonkvrouw steeg uit de vuurgloed, zweefde het slot binnen en stond het volgende ogenblik aan het bed van haar beschermelinge. Was barmhartigheid niet de enige drijfveer geweest voor het begane kwaad? Op haar haren rustte niet de gewone bloemenkrans, maar echte, schitterende sterren, die de hele slaapkamer verlichtten. In haar hand droeg zij een koperen kan, waaruit de bedwelmende geur van wijn en honing opsteeg. Zij schonk de beker van Heer Eskild vol en toen deze door de sterke lichtglans ontwaakte, bracht hij de beker naar zijn lippen en dronk gretig. Maar deze ochtenddrank was tevens een slaapdrank. Opnieuw strekte Eskild zich onder het dek en viel in een diepe slaap.

Terwijl Lucia, bevend van vreugd en verwachting, achterbleef, zweefde de heilige jonkvrouw door het slot en alle honderd gasten en soldaten kregen een beker vol van de wonderdrank. Zij sliepen verder, dromend van een land waar de zon altijd schijnt en de mensen in vriendschap en liefde met elkaar leven.

Vervuld van dit wonder voelde Lucia geen angst meer, doch een heel nieuwe kracht. Snel riep zij het personeel bijeen. Jonge kalfjes, kippen en ganzen werden geslacht, vuren aangelegd, brood- en koekdeeg gekneed... Heer Eskild en zijn gasten sliepen rustig door. Tegen de avond, toen de zon rood achter de horizon daalde, ontwaakten zij pas. En toen was alles gereed voor het gastmaal!

Heer Eskild, nog vervuld van de lieflijke verschijning met de morgendrank, begreep zelf niet hoe hij zich zo door zijn toorn had laten meeslepen, de vorige avond. Zijn acht kinderen brachten hem zingend naar de eetzaal. Zonder enige schroom schoof Lucia naast haar man aan tafel. En na de eerste dronk begon zij hem te vertellen over haar zegetocht naar het Noorden. Over al die ongelukkige stakkers. Nu bleek dat er ook vrienden van Eskild bij waren geweest.

En toen hij zijn handen in een liefdevol gebaar om haar gezicht legde, durfde zij hem ook het wonder van de Lucia-feestdrank te verklaren. Vol vreugde sloot hij haar in zijn armen en vroeg vergeving voor alle slechte gedachten over haar. Opstaande, getuigde hij voor de hele zaal, dat hij voortaan niet de koning, doch twee vrouwen wilde dienen: zijn eigen lieve huisvrouw en de heilige 'Lucia van Syracuse'. In alle kapellen en kerken zou hij een altaar voor haar oprichten. In het vertrouwen dat zij in ons, Noordelingen in een duister land, de vlam der barmhartigheid brandend zal willen houden.

De volgende dag bracht een knecht het bericht dat Vrouw Rangela, die op de avond van Sint Luciadag naar slot Börstholm was gereden, om getuige te zijn van de smadelijke aftocht van haar nicht, in het donker was overvallen door boeren die de schande van de ophaalbrug eindelijk wilden wreken... en haar vermoordden.

© Het Zonnejaar 1980 - 2024